De afgelopen maanden las ik (naar aanleiding van een bespreking ervan op: ja, daar heb je ze weer Radio Maria) bijna het complete werk van Flannery O’Connor. Een Amerikaanse schrijfster die in de jaren 50 en 60 boeken en verhalen schreef die zich allemaal in de Bible Belt in het zuiden van Amerika afspelen. Op verzoek van de uitgever van een van haar in het Nederlands vertaalde boeken schreef ik een bespreking van haar werk en ‘ wat het met me deed’.
Inmiddels moge duidelijk zijn dat één van de onderwerpen die me intrigeren godsdienst is, vooral de vraag hoe het mogelijk is dat mensen geloven, wat voor mij – met alle respect – erg vreemd is. Dat heeft natuurlijk met mijn opvoeding te maken, waarin godsdienst wel een rol speelde, maar hooguit een marginale, althans… enkele hoofdpersonen uit mijn geschiedenis waren bepaald niet ‘los’ van het geloof.
Mijn vader (1917-1977) kon het in ‘t (katholieke) ouderlijke gezin niet goed vinden met zijn jongere broer en werd – omdat hij de oudste was – aan het begin van de middelbare school ‘uit huis gezet’ (zo heeft hij het ervaren) en naar een katholieke kostschool met paters en broeders of iets in die trant gestuurd. Ook op latere leeftijd bleef hij dat als onrecht ervaren, omdat hij zeker niet alleen schuld had aan de ruzies met zijn broer. Hij was erg gehecht aan zijn moeder; de band met haar werd natuurlijk niet doorgesneden door die kostschool, maar ze zagen elkaar alleen tijdens vakanties en af en toe op een weekend. Hij heeft haar enorm gemist. Nog meer nadat ze op jonge leeftijd, in de oorlog, overleed, dood neerviel in de keuken, waar hij als jonge man bij stond. Hoe dan ook, hij heeft er naar eigen zeggen een enorme ‘papenhaat’ aan over gehouden.
Mijn moeder kwam uit een gemengd nest. Vader was katholiek, moeder van protestantse huize. Bij hun huwelijk besloten ze elkaar daarin vrij te laten, mijn opa ging geregeld naar de kerk, mijn oma praktiseerde niet. Voorzover ik weet, interesseerde de kerk haar niet. Toen er een kind kwam, mijn moeder als eerste, werd besloten geen godsdienstige opvoeding te geven, niet te laten dopen etc. en ze te sturen naar een openbare school. Ze kregen een paar jaar later een zoon: John. Toen ik tweeënhalf was (begin 1949) kwam die Oom John (zoals ik hem noemde) bij een auto-ongeluk om het leven, een frontale botsing in de mist, met de auto waarin hij zijn beroep als chauffeur uitoefende. Hij was 26 jaar oud. Dat was natuurlijk en ramp in onze familie. Mijn moeder is er nooit helemaal overheen gekomen.
Niet alleen over de dood van haar broer, maar misschien nog meer over het feit hoe ze haar vader zo zag lijden. Ze had een enorme bewondering voor hem, die een heel sprekende, bijzondere figuur was. Maar na de dood van zijn zoon, zag ze hem (in haar eigen woorden) ‘als een wurm over de grond kronkelen’, totaal ontredderd. Ik ben ervan overtuigd dat dat heel schokkend voor haar was: haar vader zo ontroostbaar en ‘klein’ te zien. Ze vertelde me veel later dat hij ‘wist’ dat dit ongeluk ‘de straf van God’ was voor het niet godsdienstig opvoeden van zijn kinderen.
Vanaf de dood van zijn zoon, tot (bijna) het einde van zijn leven, bezocht hij dagelijks de katholieke kerk (naast het Circus-theater in Scheveningen), altijd voordat hij naar zijn werk ging. Alhoewel ik bij dit alles, ik bedoel het ongeluk en de begrafenis van mijn oom – uit bescherming – helemaal niet of nauwelijks aanwezig ben geweest, weet ik zeker dat e.e.a. ook voor mij een traumatische ervaring was. Pas veel later heb ik gehoord dat Oom John overleden was. Dat kon je een kind van mijn leeftijd niet vertellen, vond m’n moeder.
Ik heb verder geen godsdienstige opvoeding gehad, van huis uit. Toen ik een jaar of zeven/acht was, ben ik naar de zondagsschool gestuurd, waar ik twee of drie keer ben geweest. Er brak open tbc uit en de school werd gesloten. Dat was dat, en er is thuis nooit meer over die school gesproken. Een (kinder)bijbel of zoiets hadden we niet. Ook ik ging naar een openbare school, een soort Jan Ligthart-achtige school in Scheveningen (Het Volle Leven), waar over god e.d. – voor zover ik me kan herinneren – met geen woord werd gerept. Met mijn opa ben ik
nooit mee naar de kerk geweest. Eigenlijk was ik me in mijn jeugd, terwijl we toch in dezelfde staat woonden als mijn opa, nauwelijks bewust van zijn kerkgang e.d.
Wel woonden in Scheveningen, eerst tegenover een synagoge, een orthodoxe, waar Weinreb voor (en in?) de oorlog kwam. Later, nadat mijn opa was overleden (1959), woonden we in zijn huis (met oma) naast die synagoge. Ik kan niet zeggen dat mijn godsdienstige vorming daar veel mee te maken heeft, maar ze intrigeerden me wel. Die in het zwart geklede mannen met baarden en vreemde hoeden, en al die kinderen spelend en rennend eromheen, vooral op zaterdagochtend (of was het vrijdagavond?) als ze na de dienst dicht op elkaar en luid pratend op de stoep voor hun kerk stonden.
Ik werd later, in de hogere klassen van de lagere school, bevriend met een joods jongetje dat in die synagoge kwam, en kwam ook bij hem thuis. Ook daar intrigeerden me die vreemde sfeer en gebruiken. Het voelde aantrekkelijk, alsof de mensen in dat gezin veel dichter bij elkaar stonden dan bij ons thuis en andere ‘normale’ kinderen.
Tussen m’n dertigste en vijfenveertigste heb ik naast diverse therapieën, ook gezocht naar spiritualiteit, veel gelezen (Baghavat Gita, Bhagwan, Tao, Zen, Course in Miracles enz.), maar ondanks al die wijze lessen, waar ik best veel aan heb gehad, heeft dat alles me het geloof niet gebracht. Sinds die tijd ben ik niet zozeer meer op zoek, maar blijf geïntrigeerd door mensen die zich bekeren. In de begintijd van de EO kon ik daar uren naar luisteren. Ook tijdens een fietstocht naar Santiago de Compostela (2004) kwam ik mensen tegen die geloofden en sprak soms lang met ze. Die trouwens best verwonderd waren dat een verstokte atheïst als ik de Camino reed, maar goed, er zijn vele wegen die naar Rome leiden.
Enige tijd geleden was ik met een vreemde discussie bezig met ene Vincent Kemme, spreker bij Radio Maria over ‘De Dictatuur van het Relativisme’. Daarover is van alles te lezen op mijn weblog. Ik wind me daarin ontzettend op over zijn arrogantie, met name als hij beweert dat de katholieke kerk de enige instelling op de wereld is die 2.000 jaar lang onafgebroken een ‘boodschap van liefde en waarheid’ heeft gebracht. Ik zal je er verder niet mee vervelen, maar dat raakte me echt. De details zijn te vinden op: robvaneeden.wordpress.com
Excuses voor deze lange inleiding, het leek me zinvol je dit zo’n beetje uit de doeken te doen, om duidelijk te maken wat voor mannetje dat boek van O’Connor aan het lezen is geweest. Door een persoonlijke ontmoeting afgelopen week, kwam ik tot de ontdekking dat mijn verzet en soms woede tegen vooral de katholieke kerk natuurlijk met het voorgaande te maken heeft, maar ook kwam ik erachter dat ik een zekere ‘zendingsdrang’ heb, gelovigen zou willen overhalen tot mijn ‘ongeloof’.
Wat een vrij hopeloze onderneming is, daar ben ik natuurlijk al lang achter. Vooral als ik ‘heel aardige’ katholieken tegenkom, heb ik het moeilijk. Flannery O’Connor is er een van. Evenals een zeer erudiete, lieve, zorgzame en belezen, intelligente dame met wie ik de afgelopen periode een korte correspondentie had.
Ik stelde daarin: “Ik dacht na over wat je vertelde over je werk en inzet vanuit geloof. Ik realiseerde me daardoor dat er veel ‘gewone’ katholieken zijn die zich inzetten voor hun medemens, in de (gezondheids)zorg, mantelzorg, vrijwilligerswerk, in pastoraal werk en ga zo maar door. Gewone mensen voor wie het ‘evangelie’ op de een of andere manier een belangrijke bron is, van waaruit ze hun werk met aandacht en liefde kunnen en willen doen. Ik realiseerde me dat ik me met mijn Don Quichotte-achtige strijd tegen die ‘domme’ mensen in de kerk, vooral heb gericht op de autoriteiten, die naar buiten treden als vertegenwoordigers ervan, de paus voorop.
Ik kreeg door dat er massa’s mensen zijn, katholieken in dit geval, die zich weinig aantrekken van die autoriteiten, die zich meer verbonden voelen met elkaar in hun geloof en inzet voor de ander, en die een relatie met God persoonlijk ervaren. Die de strijd (zoals jij) misschien wel af en toe aangaan tegen die autoriteiten, maar die – ongeacht de uitslag van die strijd – zich katholiek blijven voelen en geen aanleiding zien om (bijvoorbeeld) uit de kerk te stappen. Waarom? Misschien omdat ze weten dat zij ‘de kerk’ zijn. Dat het jammer is als de (moeilijk of niet te veranderen) autoriteiten dom, autistisch, autoritair, conservatief of erger zijn, maar dat dat nog steeds geen aanleiding is ‘eruit’ te stappen.
Maar dan nu Flannery O’Connor, waarover ik dus hoorde uit jouw mond tijdens nachtelijk luisteren naar Radio Maria. Ik kocht het boek, en las als eerste Wise Blood, en was helemaal verkocht. Wat een schrijfster, wat een beelden, ik zag het allemaal als een film aan me voorbijgaan terwijl ik het boek in de spreekwoordelijke één adem uitlas. Wat sprak met er zo in aan, precies? Het is grappig dat ik dat nu probeer op te schrijven, want dat ben ik niet gewend.
Ik hol meer van het ene boek naar het andere, vaak zonder al te veel na te denken. Het is als verliefdheden, waarbij je je enorm op de ander richt, helemaal in de ander zou willen kruipen en begrijpen hoe hij/zij in elkaar zit, hoe hij/zij denkt, voelt, leeft. Het is soms pijnlijk om een boek uit te hebben, omdat je de ander zult missen. Tot er een volgend boek is. In dit geval The Violent Bear It Away, wat – ook na wat korte verhalen – toch enigszins een herhalingsoefening was, alhoewel ik het ook zeer geboeid heb uitgelezen.
Wie me in Wise Blood het meest aansprak was de hoofdpersoon. Ik kon me goed met hem identificeren. Los van familie, na een zware periode in oorlog(?) alleen op de wereld, aan het begin van ‘de rest van je leven’ met de vraag: wat is de zin van dit alles? Wat doe ik hier, en vooral wat ga ik hier doen?
Een Amerikaanse oom van me vocht enkele missies in Korea en in Vietnam als helikopterpiloot. Twee jaar geleden stonden we in zijn kelder in Colorado Springs bij een bord met zijn decoraties en medailles. Voor het eerst in jaren had hij me – bij het sterven van zijn vrouw, de reden waarom we op bezoek waren – verteld dat hij zich afvroeg waar het allemaal goed voor was geweest.
Hij vertelde ook dat ze in het ziekenhuis een paar maanden daarvoor een half pond vlees uit zijn rug hadden gesneden: effect van Agent Orange. Aan het einde van zijn leven keek hij terug en stelde zich allerlei vragen. Een zachtaardige, welbespraakte, lieve man, die dood en verderf had gezaaid in het Verre Oosten, en die zich realiseerde hoeveel mensen (nog meer dan hij) nog steeds leden onder die ‘lost war’. Op de een of andere manier associeer ik de hoofdpersoon uit Wise Blood met hem, alhoewel Hazel Motes veel eerder in zijn leven radicale beslissingen nam over hoe en wat nu verder te doen.
Ik herlees nu passages uit dat boek en realiseer me dat het uiterst beeldende taal is, met allerlei lagen. De droom over de doodskist van zijn vader in de nauwe couchette is daar een voorbeeld van. Alleen al over die bladzijde zou je een heel essay kunnen schrijven, lijkt me. Niet ik, maar ik voel wel dat de schrijfster hier heel veel inzicht laat zien in de menselijke ziele-roerselen. En dan de beschrijving van zijn grootvader, bij wie Jezus niet meer uit zijn hoofd te branden is; die predikte op de motorkap van zijn wagen, met veel geschreeuw, dreiging en vervloekingen. Zijn grote voorbeeld, die toch uiteindelijk ook maar een mens bleek, toen hij het dichtslaan van zijn doodskost niet kon tegenhouden.
De teksten van O’Connor zullen – naar mijn idee – vooral aanspreken die ‘iets’ met godsdienst hebben. Als je daarmee geen relatie hebt, lijken ze met niet makkelijk door te komen. Bijna alle verhalen, alle bladzijden zou je kunnen zeggen, zijn doorspekt met geloofszaken. Vooral de vervormingen die godsdienst teweeg brengt bij mensen, zoals het ‘weg willen blijven bij alles wat ‘sin’ is, zoals Hazel vaak stelt. En het jezelf steeds maar willen straffen, zoals hij beschrijft met de stenen in zijn schoenen toen hij die vrouw op de kermis zag. Het doet allemaal zo beklemmend aan, zo angstig, zo vol van schuldige en zelf verwijtende gedachten. Dat soort mensen heb ik zelf niet of nauwelijks gekend, die zo gevormd, of liever misvormd waren door hun geloof. Hooguit ken ik ze uit de literatuur, zoals die verschrikkelijke vader uit een Op een bed violen. Mensen zie verkrampt zijn, die leven in een door godsdienst vijandig gemaakte wereld. Die daar ieder op hun manier aan proberen te ontkomen, meestal zonder al te veel succes.
Wat ik me bij al het lezen van O’Connor steeds meer afvroeg, waarom ze geschreven zijn. Natuurlijk snap ik, dat je – als je zo’n talent hebt – niet anders kunt dan naar de pen grijpen, want zo’n talent mag (en kan?) je niet verspillen. Zo zal ze er zeker over gedacht hebben, woekeren met je talent(en), ook als het er maar éen is. Maar waarom schreef ze over al die waanzinnige predikers, al die mannen die het land afreisden en de mensen aanspoorden hun ziel en zaligheid over te leveren, aan hun church to be. Zoals het nog steeds gaat. Niet meer vanaf de motorkap, maar nu vanaf het beeldscherm.
Het is vreemd, want ik kreeg geen enkel idee over haar godsdienstige beleving, over haar kerk. En ik heb ook geen idee hoe die Katholieke kerk er in het zuiden van Amerika voor haar moet hebben uitgezien.
Ik snap wel dat schrijven op allerlei manieren kan, dat het zeker niet alleen autobiografisch hoeft te zien, maar toch bevreemdt het me dat ze zo weinig over zichzelf zegt, behalve dan in haar brieven, waar af en toe wel iets doorschemert. Die heb ik overigens maar gedeeltelijk gelezen. Ze was dus katholiek, maar in haar boeken lijkt ze alleen geobsedeerd door die vreemde uitwassen van godsdienst zoals er zoveel zijn in de States. Ik herinner me de verhalen van mijn vader, die in de jaren vijftig veel heeft gereisd, ook in Amerika. Hij zei vaak: “Amerika, dat is – op een paar grote steden na – één groot Staphorst. Het ene kerkgenootschap is nog gekker en enger dan het andere, en iedereen is wel ergens bij aangesloten.
Ik vroeg me af: zijn de teksten van O’Connor een poging tot (indirecte) propaganda voor de katholieke kerk? Opdat de mensen zouden zien – door al die slechte protestante voorbeelden – dat er toch ook een kerk was waar je echt welkom bent, waar je niet ‘bedonderd’ of misleid wordt als bij zoveel voorbeelden in haar romans en verhalen. Ik snapte het niet goed. Ze was een devoot katholiek, verbonden met ‘goede’ katholieken. Het is een vreemde manier van overtuigen, als dat haar bedoeling was. Hoe dan ook, het fascineerde haar bovenmatig, want ondanks haar eigen geloof, is ze toch vooral bezig met die andere kerk, die zich al eeuwen geleden heeft afgesplitst van de ‘moederkerk’.
Vreemd, maar misschien toch ook wel begrijpelijk, want zoetsappige verhaaltjes, daar is weinig leesplezier aan te beleven. Al die half en heel gestoorden, dwalers en zoekers, gekwetsten en misbruikten die haar universum bevolken zijn natuurlijk veel interessanter zijn de brave ziekenverzorgende nonnetjes bij wie ze op bezoek ging. Toch zijn er in de Katholieke kerk (ook in de jaren vijftig) genoeg dingen te vinden, waarover spannende, opwindende, schokkende verhalen te vertellen zouden zijn. Maar niets van dat al. Zag ze die niet? Wilde ze die niet zien? Ze lijkt me kritisch genoeg om er aandacht aan besteed te hebben, maar ik heb het niet gevonden in haar werk.
Nu ik erover nadenk, zijn het eigenlijk vooral ‘misvormden’ die centraal staan in haar boeken. Misvormd door idiote ouders, grootouders, ooms, predikers met wie wie ze zijn opgegroeid. Door wie ze zijn gevormd of beter misvormd. Stelde ze dat aan de orde? Wat al die idiote kerkgenootschapjes, prekers en (niet te vergeten) oplichters in de hoofden van al die mensen hebben ‘geplant’?
Wat wel duidelijk wordt, is dat veel mensen op zoek zijn naar: de zin van hun leven. Maar dat ze dat doen door zich te richten op doop en verlossing door geloof in Christus, dat is me toch wel erg vreemd. Dat is natuurlijk meer iets van Amerika van van Europa, maar het verwondert me toch dat ze daar zo’n aandacht aan geeft. Ik kan het me niet voorstellen. Zijn er echt mensen die geloven dat je in de hel komt als je niet gedoopt bent, dat je niet verlost bent als je je niet hebt overgegeven aan Hem. Als je zijn ‘lichaam en bloed’ niet genuttigd hebt?
Geeft mijn dan maar Hazel Motes. Die in momenten van uiterste helderheid (of zie ik het verkeerd) zegt dat je geen Christ nodig hebt om goed te kunnen leven, dat je dat ook zelf wel kunt bedenken. Dat lijkt me – zeker in Wise Blood – een centraal element. Ik kan me niet voorstellen dat zij daar ‘iets mee had’. Met dat soort gedachten. Een kerk zonder Christus die voor ons en onze zonden gestorven is. Een kerk waar je lid van kunt worden, zonder dat het je geld kost. Toch komt mij dat allemaal heel logisch over. Natuurlijk kun je goed leven, natuurlijk kun je een goed mens pogen te worden, zonder ooit iets met doop of verlossing door het kruis te maken te hebben. Hij die voor onze erfzonde is gestorven? Nee, dan haak ik met Hazel Motes af.
Toch doet hij dat niet helemaal, zoals later in het boek blijkt. Bijvoorbeeld als hij zegt: “Blasphemy is the way to the truth.” Dan is hij toch blijkbaar niet ‘los van God’. Jammer, dank ik dan, het eerste stukje van je verhaal kan ik volgen, maar dat het alleen door godslastering kan, niet. Of bedoelt hij eigenlijk ontkenning van god?
Het werd een stuk duidelijker na het lezen van een aantal van haar essays, vooral The Fiction Writer and his Country, The Church and the Fiction Writer enz. En ook herkenbaar. Hebben Hanneke en ik niet zelf jarenlang in de jaren negentig als een soort ‘Gert en Hermien van de Nieuwe Zuinigheid’ door het land gereisd? Als Vrekkenechtpaar ‘gestreden’ tegen de overconsumptie, niet in de laatste plaats door die als ‘grotesk’ voor te stellen, met daartegenover het ‘eenvoudige’ leven van de consuminderaar?
Door het lezen van die essays wordt het inderdaad duidelijk dat O’Connor wil laten zien dat ‘verlossing’, redemption of hoe je het ook noemt de enige juiste weg is. En wat is er dan beter dan diegenen te laten zien die die verlossing het hardst nodig te hebben. Op een overdreven manier, maar wel ook duidelijk makend dat een aanzienlijk deel van de mensheid er toch wel heel erg aan toe is. Dat je vooral verloren zielen moet tentoonstellen en dat ook nog op een groteske manier om duidelijk te maken hoe fantastisch het RK-geloof is.
Ze was dus met haar boeken, op een aangename manier, dat wel (vooral omdat het nauwelijks merkbaar is) aan het bekeren. Toch voelt het als een teleurstelling, iets wat me wel vaker overkomt aan het einde van een boek – net zo als aan het einde van een verliefdheid. Het lijkt me nogal naïef om serieus te poneren, zoals ze in haar laatste essay doet, dat de taak van de ‘katholieke schrijver’ is te laten zien dat er maar één weg is: aangeraakt worden door Christus. En, niet te vergeten, dat de duivel al die tijd druk doende is zieltjes te winnen.
Gelukkig is het mogelijk haar werk te lezen zonder dat allemaal door te hebben. En het gewoon te lezen als boeken die grotendeels over ‘freaks’ gaan. En waarin het kwaad duidelijk heerst. Freaks en zoekers die je natuurlijk veel meer vertellen over de menselijke conditie dan een beschrijving van brave burgers en mannen in grijze pakken. Laat dat maar over aan de reclame (zoals O’Connor zelf zegt), die ons duidelijk wil maken hoe gelukkig we zijn. Nee, dat zijn we niet, dan ben ik met O’Connor eens, alleen onze ideeën over het bereiken van het ‘heil‘ lopen nogal uiteen. Voor mij heeft dan meer te maken met ‘de moed om maat te houden‘, te zoeken naar een manier van leven die respectvol is naar medemensen en de natuur.
Niet voor haar. Maar ze blijft me toch overwegend sympathiek. Aan iedereen is wel een steekje los. Het is en blijft een fantastische schrijfster die als weinig anderen die waanzinnige wereld van de Bible Belt beschrijft. Daar zouden nog wel wat meer films van gemaakt mogen worden.
Maar uiteindelijk blijkt ze (tenminste in haar essays) toch niet meer dan een primitief gelovige, die zich wel heel erg in de kaart laat kijken als een purperen (of was het roze) duivel de zaak overneemt aan het einde van The Violent…
Heerlijk leesvoer, maar tot het geloof ben ik niet gekomen. Postuum misschien spijtig voor Flannery O’Connor, maar het is niet anders.
Beste Rob…
Ook ik heb marginaal “genoten” van godsdienst. De ommekeer en begin van mijn afkeer met alles wat met geloof van welke god dan ook te maken had kwam tijdens de wekelijkse bijeenkomsten van een meisjesclub in de…. krijg nou wat benk de naam van die kerk vergeten…. o het schiet me te binnen lutherse kerk… Na afloop kreeg eenieder een kinderbijbel met prachtige platen. Ik niet, ik kreeg een zwart boekje met daarin een opsomming wie allemaal ontsproten waren uit wie…. Wat bleek??? dat ontving ik omdat ik een kasteleins dochter was..
Ik ben nooit meer naar die bijeenkomsten geweest. T was het begin van mijn persoonlijke strijd tegen welk soort geloof dan ook. En ik ventileer mijn afkeer gaarne, gevraagd…. maar vooral ongevraagd.
vr groet L-10
vind je het goed dat ik je blog met naam en herkomst plaats op Hyves en FB????
Sure!
Rob van Eeden 0681 925374
je hebt maar (grinnikt) 4 foutjes …. en nu ik het nogmaals las ontdekte ik dat veel van jouw denkbeelden de mijne raken…. das wel weer plezierig te weten.
Ik haat de gelovigen niet, wel hun behuizing.
En kerk en smerigheid is overal aanwezig, ook bij de buren.
De vader van een schoolvriendin knipte de haren van dochter af omdat zij achter het schuurtje stond te praten met een vriendje… Maar diezelfde snoodaard loerde via een verrekijker naar vrijende paartjes en zat vooraan in de kerk.
De dominee die een kerkelijk huwelijk, van de zus van mijn vriendin, inzegende heeft de zus zo erg verketterd, omdat het een motje was, dat zij daardoor jarenlang uit koers was.
Ik ga …. de sirenes loeien… een mooi moment om Nederland aante vallen…
Hopende op het bestaansrecht van een atheïst, teken ik met vr groet L-10. 3-10-11