Quasi-menselijk
In een artikel van Marianne Heselmans (5-2-2015) wordt (een gedeelte van) het boek enigszins samengevat in een interview met de schrijver Wouter Oudemans. Een citaat uit dat artikel:
“Al in zijn eerdere boeken Echte filosofie (2007) en In natura (2012) confronteerde Oudemans inzichten van filosofen als Heidegger, Leibniz en Nietzsche met inzichten uit de natuurwetenschappen, en dan met name het darwinisme en de thermodynamica.” ” … onze extreme afhankelijkheid van de plantenwereld – die vaak veronachtzaamde en tegelijk zo intelligente en actieve wereld. Al die bomen die zich maar steeds weer voorbereiden op de vorst, al die bladeren die zonlicht omzetten in voedingsstoffen. Als je herfstbladeren wegveegt, realiseer je je niet wat voor wonderlijke nano-machinerieën deze zijn geweest.”
En dan twee citaten uit de (groene) inleiding op deel IV van het boek:
“Waar ik (in vorige publicaties, RvE) geen aandacht aan schonk, in filosofische zin, dat was de plantenwereld. <knip> Ik moest de geheel eigen intelligentie en het eigen vermogen tot samenwerking van de plantaardige natuur erkennen – daarmee kwam ik ook iets te weten over mijn eigen verstand, mijn eigen conventionaliteit en vooral mijn eigen doelen. Die werden gerelativeerd, doordat ik zag dat planten tot datzelfde in staat zijn, op hun heel eigen manier, zonder hersenen en zonder centraal zenuwstelsel. Niet alleen planten hebben quasi-menselijke eigenschappen, dat geldt ook voor mensen: door hun plantaardigheid zijn ook zij quasi-menselijk.
En het wordt allemaal nog ingewikkelder. Ik kan dat niet samenvatten (en ook niet helemaal begrijpen), maar het komt erop neer dat de ontdekkingen van de evolutie en de thermodynamica volgens Oudemans maar tot één conclusie kunnen leiden. In zijn eigen woorden in het laatste deel van zijn boek staat het o.a. zo.
“Mijn leven bestaat uit een niet eindigend streven naar doelen, terwijl het die betekenis niet kan hebben, omdat doelen nu eenmaal altijd wijken en uiteindelijk, vanwege dat onaangename incident – mijn dood – dat ertussen komt, toch echt niet gehaald zullen worden.
Een boom laat je zien: je gaat ergens naartoe zonder te weten waarheen …” en
“Mijn levenspad is helemaal geen progressie van a naar b, maar een tuinwandeling, een zwerftocht zonder duidelijk begin en einde, en zeker zonder doel.”
Of dit nu echt ‘bewezen’ wordt in het boek, kan ik niet beoordelen, het is me allemaal te ingewikkeld en met moeilijke woorden en begrippen beschreven. Toch spreekt het me bijzonder aan. Het lijkt allemaal heel wat, wat je doet en nastreeft en af en toe is er ook best wel een succes, of vind je het geslaagd. Maar is dat wel zo? Ben je niet tot op grote hoogte bepaald door dat enorme evolutionaire, ook plantaardige verleden dat je in je draagt. En dat – als ik eerlijk terugkijk – toch eigenlijk een sturing heeft gegeven in mijn leven die ik nauwelijks in de hand had. Hooguit kon ik af en toe, achteraf, zeggen: goh, dat heb ik best aardig gedaan. Maar was ‘ik’ het die het deed? Of was het eigenlijk meer het resultaat van allerlei krachten waarvan ik me niet of nauwelijks bewust was (en ben).
Is dat wel zo (ik herhaal me zelf)? Is een groot deel van ons handelen niet bepaald door de miljoenen jaren durende evolutie tot wat we nu zijn. We worden niet alleen bepaald door de genen van onze voorouders, maar hebben ook veel dierlijks in ons, daar zijn we ons nu wel enigszins van bewust. Oudemans voegt daaraan toe dat we ook veel plantaardigs in ons hebben, een georganiseerdheid en intelligentie die uit planten is ontstaan. Een intelligentie die niet door hersens of een centraal zenuwstelsel wordt gestuurd, maar daardoor niet minder aanwezig is.